preheader NTVH

Banner website

Toename van effectiviteit indien Interferon-alfa 2a toegevoegd wordt aan rituximab bij de behandeling van symptomatische, laaggradige B-cel lymfomen

De Nordic Lymphoma Group presenteerde tijdens de ASH 2012 de definitieve uitkomsten van hun Fase III studie bij patiënten met symptomatische CD20+ indolente lymfomen. Hieruit bleek dat de tijd tot vroeg therapiefalen met de toevoeging van interferon alfa-2a aan rituximab langer werd en de effectiviteit van de behandeling toenam.Tevens suggereren de langetermijn resultaten dat meer dan eenderde van de behandelde patiënten geen voorafgaande chemotherapie nodig heeft.

Momenteel is het meest optimale behandelbeleid van patiënten met indolente lymfomen nog niet goed gedefinieerd. Een eerdere Fase II studie van deze onderzoeksgroep bij patiënten met indolente lymfomen toonde aan dat met de combinatie van rituximab en interferon alfa-2a een verbeterde respons en duur van respons kon worden bereikt en dat de combinatie goed werd verdragen.1 Het doel van de Fase III studie gepresenteerd door Kimby et al. op de ASH 2012 was om het effect van het toevoegen van interferon alfa-2a (IFN) aan eerstelijns monotherapie rituximab (R) bij patiënten met CD20+ indolente lymfomen verder in kaart te brengen.2 Eveneens werd bepaald welke patiënten geen voorafgaande chemotherapie nodig hadden.

Hiertoe werden patiënten met symptomatische gevorderde indolente lymfomen die voorafgaand onbehandeld waren of die een relaps ervaarden op eerdere behandeling met chlorambucil, gerandomiseerd naar R, eenmaal per week 375 mg/m2, gedurende 4 weken, of naar R in combinatie met 5 weken IFN. Patiënten die bij een evaluatie 6 weken na de laatste gift R een complete, partiële of geringe respons (CR, PR of MR) hadden bereikt, konden in een vervolgcyclus behandeld worden met vier infusies R monotherapie of met een combinatie van R + IFN in overeenstemming met de oorspronkelijke randomisatie.

Het primaire eindpunt van de studie was de tijd tot therapiefalen (TTF), die gedefinieerd werd als de tijdsduur vanaf randomisatie tot het optreden van één van de volgende gebeurtenissen: progressieve ziekte tijdens de behandeling, overlijden door onwillekeurig de oorzaak, of initiatie van een nieuwe therapie.

In totaal werden 313 patiënten geïncludeerd in de studie met een mediane leeftijd van 59 jaar, van wie 51% vrouwen waren, 90% Ann Arbor stadium III of IV had en 31% een verhoogd LDH hadden.De klinische kenmerken van alle behandelgroepen bleken goed in balans. Uit een pathologische beoordeling bleken er 127 folliculaire lymfomen (FL) graad I, 110 van graad II en 9 van graad IIIA te zijn. Vier patiënten in elke arm voldeden niet aan de inclusiecriteria en vielen af. Het merendeel van de patiënten was niet eerder voorbehandeld met chemotherapie, echter 10 patiënten in de R groep en 13 patiënten behandeld met R+IFN hadden daarvoor gerespondeerd op een eerdere behandeling met chlorambucil. Eveneens hadden 27 patiënten eerder respons getoond op voorafgaande behandeling met radiotherapie.

De ‘response rates’ van alle 313 randomiseerde patiënten na de eerste behandelcyclus waren: 8,6 % CR/CRu, 47,9 % PR, 22,4 % MR. In totaal 16,9 % van de patiënten bleek therapie-resistent (SD/PD). In totaal 244 patiënten kwalificeerden zich voor een tweede behandelingscyclus. ‘Overall response rates’ na deze tweede cyclus waren: 82% en 74%, voor de R+IFN-groep en de R-groep, respectievelijk (n.s.), maar de ‘CR/CRu rates’ bleken hoger met de combinatie van R+IFN (41% versus 22.4%, p< 0.01). Een groter aantal patiënten in de combinatie-arm gingen van een PR/MR na cyclus 1 naar een CR na cyclus 2. In de ‘ intention-to-treat’ (ITT) populatie (n=313),bleek de mediane TTF in de R groep 21 maanden en 28 maanden in de R+IFN groep. Na een mediane follow-up van 60,7 maanden, was 35% van de ITT-patiënten, die nog in leven waren, nog steeds ‘event-vrij’. Opvallend was dat patiënten met FL graad II en IIIA een langere TTF vertoonden dan patiënten met graad I (p=0,05).

De onderzoekers concluderen op grond van deze uitkomsten dat de Rituximabtherapie effectief blijkt als eerstelijnsbehandeling bij symptomatisch, laaggradig B-cel lymfoom en leidt tot een verbeterde uitkomst en een langere TTF indien het gecombineerd wordt met Interferon alfa-2a. De resultaten van de langetermijn follow-up suggereren eveneens dat meer dan eenderde van de patiënten in deze studiepopulatie geen voorafgaande chemotherapie nodig heeft.

Referentie

1. Kimby E, Jurlander J, Christian Geisler C, et al, on behalf of the Nordic Lymphoma Group: Long-Term Molecular Remissions in Patients With Indolent Lymphoma Treated With Rituximab as a Single Agent or in Combination With Interferon α-2a: A Randomized Phase II Study From the Nordic Lymphoma Group. Leuk Lymphoma 2008;49:102-12.
2. Kimby E, Björn Östenstad B, De Nully Brown P, et al Rituximab (R) in Combination with Interferon-a2a (IFN) Versus Single R in Patients with Follicular or Other CD20+ Low-Grade (indolent) Lymphoma. Final Results From a Randomized Phase III Study From the Nordic Lymphoma Group. Abstract 794, ASH 2012.

Spreker Eva Kimby

kimby

Eva Kimby, MD, PhD
Division of Hematology, Department of Medicine at Huddinge, Karolinska Institutet, Stockholm, Sweden

 

Zie: Keyslides

Naar boven