preheader NTVH

header website

Het anti-CCR4 antilichaam mogamulizumab vertraagt de ziekteprogressie vergeleken met vorinostat bij patiënten met eerder behandelde cutane T-cellymfomen

Eerder behandelde patiënten met cutane T-cellymfomen (CTCL) die het experimentele anti-CCR4 antilichaam mogamulizumab kregen in het kader van de fase 3 MAVORIC studie hadden een significant langere progressievrije overleving (‘progression free survival’, PFS) dan patiënten die vorinostat ontvingen. Ook het responspercentage en de kwaliteit van leven (‘Quality of Life’, QoL) waren verbeterd met mogamulizumab ten opzichte van vorinostat. De gerapporteerde bijwerkingen van mogamulizumab waren mild tot matig in ernst.

CTCL is een zeldzame vorm van non-Hodgkinlymfoom. Bij patiënten met CTCL is sprake van een verminderde QoL als gevolg van een onbehandelbare pruritus en terugkerende infecties.

Patiënten met gevorderd CTCL hebben een slechte prognose. Mogamulizumab is een monoclonaal antilichaam gericht tegen de chemokinereceptor 4 (CCR4), een eiwit dat regelmatig tot overexpressie komt bij maligne T-cellen. In een eerder gerapporteerde fase 1/2-studie liet mogamulizumab een draaglijk bijwerkingenprofiel zien met een algeheel responspercentage (‘overall response rate’, ORR) van 37%. Deze resultaten vormden de basis voor de grote MOVARIC studie, waarvan tijdens ASH 2017 de resultaten werden gepresenteerd. In deze internationale, gerandomiseerde, open-label fase 3-studie werd mogamulizumab vergeleken met de histon-deacetylaseremmer vorinostat (niet in Nederland geregistreerd) bij patiënten met eerder behandelde CTCL.

Er werden 372 volwassen patiënten gerekruteerd in de studie met histologisch bevestigde mycosis fungoides (MF) of Sézary syndroom (SS) met ten minste 1 systemische behandeling. Patiënten in de studie werden gestratificeerd naar ziektetype (MF of SS), ziektestadium (IB/II of III/IV) en 1:1 toegewezen aan de mogamulizumabgroep (1,0 mg/kg wekelijks gedurende 4 weken en daarna tweewekelijks) of de vorinostatgroep (400mg dagelijks). Patiënten in de vorinostat arm van de studie mochten overstappen op mogamulizumab indien sprake was van ziekteprogressie of ondraaglijke bijwerkingen. Primair eindpunt was de door de onderzoeker vastgestelde PFS. Secundaire uitkomsten waren ORR, responsduur (‘duration of response’, DoR) en QoL.

De mediane leeftijd van patiënten in de studie was 64 jaar en nagenoeg alle patiënten hadden een ECOG performance status van 0-1 (99%). Ongeveer 2/3 van de patiënten had een III/IV stadium en het mediane aantal eerdere systemische behandelingen voor beide studiearmen was 3. Mediane PFS was 7,7 maanden voor patiënten met mogamulizumab vergeleken met 3,1 maanden voor vorinostat (HR:0,53; 95%BI:0,41-0,69; p<0,0001). Ook bij een onafhankelijk vastgestelde PFS was er een voordeel voor mogamulizumab met mediaan 6,7 maanden versus 3,8 maanden voor vorinostat (HR:0,64;95%BI:0,49-0,84;p=0,0007).

De uitkomst voor de secundaire uitkomstmaat, ORR, was ook significant beter in de mogamulizumabgroep met 28% vergeleken met 4,8% in de vorinostatgroep (p<0,001). Ook de uitkomst voor de mediane DoR was significant beter met mogamulizumab (14,1 maanden), waar dit voor vorinostat 9,1 maanden was (p<0,05). Bij de verschillende subgroepen was er sprake van een significant betere ORR met mogamulizumab in zowel de MF-groep (21,0% versus 7,1%; p=0,0042) als in de SS-groep (37% versus 2,3%; p<0,0001). Een ORR van 30,1% werd gevonden bij patiënten die overstapten van vorinostat op mogamulizumab.

De meest voorkomende behandelingsgerelateerde bijwerkingen (>20%) die vaker (>15% verschil) werden gerapporteerd voor mogamulizumab dan voor vorinostat waren infusiegerelateerde reacties (33,2% versus 0,5%) en medicatiegerelateerde huiduitslag (23,9% versus 0,5%). Het merendeel van de behandelingsgerelateerde bijwerkingen met mogamulizumab waren mild tot matig van ernst (graad 1/2: 54,9%; graad 3/4/5: 42,4%). Diarree (61,8% versus 23,4%), misselijkheid (42,5 versus 15,2%), dysgeusie (29,0% versus 3,3%), trombocytopenie (30,6% versus 11,4%) en verhoogd serum creatinine (28,0% versus 3,3%) kwamen meer dan tweemaal zo vaak voor bij patiënten behandeld met vorinostat dan bij patiënten die waren behandeld met mogamulizumab.

Patiëntgerapporteerde uitkomsten, gemeten met de Skindex-29 en FACT-G vragenlijsten, lieten een significante afname van symptomen zien en een verbetering van de functionele status in het voordeel van mogamulizumab. Dit effect was zichtbaar vanaf het begin van de behandeling en hield stand gedurende de gehele behandeling (p<0,05).

Dit is een eerste rapport van een gerandomiseerde fase 3-studie waarin het effect van mogamulizumab op de PFS wordt vergeleken met vorinostat bij patiënten met eerder behandelde CTCL. Mogamulizumab liet een significant betere PFS zien, evenals een significant betere ORR. De bijwerkingen van mogamulizumab waren over het algemeen niet ernstig en er was een meetbare verbetering van de QoL waarneembaar tijdens de behandeling met mogamulizumab. Derhalve komen de onderzoekers tot de conclusie dat deze resultaten met mogamulizumab een duurzaam en klinisch relevant voordeel laten zien bij patiënten met CTCL.

Referentie

Kim Y, Bagot M, Pinter-Brown L, et al. Anti-CCR4 Monoclonal Antibody, Mogamulizumab, Demonstrates Significant Improvement in PFS Compared to Vorinostat in Patients with Previously Treated Cutaneous T-Cell Lymphoma (CTCL): Results from the Phase III MAVORIC Study. Presented at ASH 2017; Abstract #817.

Spreker Youn Kim

Kim

Prof. Youn H. Kim, MD, PhD, Professor of Dermatology,Stanford Cancer Institute,Stanford University School of Medicine,California,USA

 

Zie: Keyslides

 

Naar boven