preheader NTVH

header-website

Incidentie, starttherapie en overleving bij 5.144 Nederlandse MDS patiënten

Dinmohamed et al. onderzochten de incidentie, de initiële therapie, en overleving bij nieuw gediagnosticeerde patiënten met myelodysplastische syndromen (MDS) in Nederland van 2001-2010 die gerapporteerd werden bij het Nederlandse Kanker Register (NCR). Alle MDS subtypen werden geïncludeerd in het register: refractaire anemie (RA), RA met ‘ringsideroblasten’(RARS), refractaire cytopenie met multilineage dysplasie (RCMD), het 5q-syndroom, RA met overmatige blasten (RAEB), en MDS niet op andere wijze gespecificeerd (NOS). De inclusieperiode liep van 2001-2010 met een 2-jarige follow-up tot 1 februari 2012. De initiële behandeling, die werd gestart binnen 9 maanden na diagnose, kon bestaan uit: geen behandeling of alleen ‘best supportive care’ (BSC), chemotherapie (CT), chemotherapie met stamceltransplantatie (SCT), overige therapie, of type therapie onbekend.

De mediane leeftijd van de onderzochte totale groep patiënten was 74 (55-85; n = 5.144) jaar, van wie 37% (n=1.912) tussen de 70-79 jaar was en 29% (n= 1.467) 80 jaar of ouder. Tweevijfde van het totaal aantal patiënten was vrouw. Binnen de onderzochte groep van 5.144 patiënten hadden 9% RA, 11% RARS,2% het 5q-syndroom, 10% RCMD, 49% MDS NOS en 19% RAEB (periode 2001-2010).

Het percentage patienten met ongespecificeerd MDS (MDS NOS) nam af met de jaren: in 2001 was dit percentage 60% vergeleken met 36% in 2010.

De uitkomsten van de analyse laten zien, dat de incidentie van MDS toenam in de tijd, door een verbeterde rapportage en verhoogde alertheid voor de aandoening. Sinds 2007 is de incidentie gestabiliseerd naar 2,8 gevallen per 100.000 personen. Onder mannen was de incidentie wel hoger dan onder vrouwen (3,3 vs 1,7 op 100.000 personen). Deze incidentie bleek in gelijke tred met de leeftijd te stijgen (vanaf 80 jaar was de incidentie: 28,8 per 100,000 personen). Bijna de helft (49%) van alle MDS-gevallen bleken niet-gespecificeerd te zijn. Een juiste classificatie bij diagnose blijkt nog steeds een uitdaging, aldus Dinmohamed, ondanks het dalend aantal ongespecificeerde gevallen.

De meerderheid van de onderzochte MDS patiënten bleek geen therapie te krijgen of alleen BSC (89%). De overleving nam niet toe gedurende de periode 2001-2010, waarschijnlijk door een beperkte beschikbaarheid van geneesmiddelen. Nieuwe middelen (zoals lenalidomide en azacitidine) laten een gunstige uitkomst zien in klinische studies, alhoewel de effectiviteit van deze middelen afgewacht zullen moeten worden in een ongeselecteerde MDS-populatie.

In de toekomst zullen binnen het zgn. ‘PHAROS-project (Population Based HAematological Registry for Observational Studies)’ alle klinische data van MDS-patiënten worden geregistreerd, dwz. patiëntenanamneses, diagnostische procedures, diagnoses, alle gebruikte therapieën en uitkomsten van behandelingen. Daarnaast wordt binnen dit project de therapietrouw geëvalueerd alsmede kosten-effectiviteitsanalyses verricht met betrekking tot recent geregistreerde therapieën en overige therapieën voor MDS in de Nederlandse praktijk.

Referentie

Incidence, initial treatment and survival of myelodysplastic syndromes: a population-based study of 5,144 patients diagnosed in the Netherlands from 2001-2010. Presented at EHA 2013, Abstract S594.

Spreker Avinash G. Dinmohamed

 Dinmohamed-1

Avinash G. Dinmohamed, MD, PhD,
Erasmus Universitair Medisch Centrum, Kanker Instituut, Rotterdam, Nederland


Zie: Keyslides

Naar boven