preheader NTVH

Subcutaan daratumumab plus pomalidomide-dexamethason: een effectieve en gemakkelijke behandeloptie voor patiënten met gerecidiveerd/refractair multipel myeloom

De fase III APOLLO-studie onderzocht de veiligheid en effectiviteit van subcutaan daratumumab in combinatie met pomalidomide-dexamethason (D-Pd) bij patiënten met gerecidiveerd/refractair multipel myeloom die ten minste één eerdere behandellijn hadden gehad die lenalidomide bevatte en een proteasoomremmer. Voor patiënten die subcutaan daratumumab kregen naast pomalidomide en dexamethason was het risico op ziekteverslechtering of overlijden 37% lager dan voor patiënten met alleen pomalidomide en dexamethason.

Achtergrond

Daratumumab (DARA) is een op CD38-gericht monoklonaal antilichaam dat is goedgekeurd voor de behandeling van patiënten met gerecidiveerd/refractair multipel myeloom (RRMM). De subcutane (SC) vorm van DARA heeft een vergelijkbaar bijwerkingenprofiel als intraveneuze DARA, met statistisch significant minder infusiegerelateerde reacties en een aanzienlijk kortere toedieningstijd van slechts 5 minuten. In de fase III-studie APOLLO werden 304 RRMM-patiënten die ten minste 1 voorgaande behandeling hadden gehad met lenalidomide en een proteasoomremmer, gerandomiseerd (1:1) toegewezen aan pomalidomide-dexamethason (Pd) met of zonder DARA SC. Alle patiënten kregen 28-daagse behandelcycli met pomalidomide (eenmaal daags oraal 4 mg, dag 1-21) en dexamethason (oraal 40 mg op dag 1, 8, 15 en 22 [20 mg voor patiënten met leeftijd ≥75 jaar]). Voor de D-Pd-patiënten werd DARA eens per week gegeven in de eerste 2 cycli, elke 2 weken voor cycli 3 tot 6, en elke 4 weken daarna. Voor aanpassing van het protocol kregen patiënten DARA intraveneus 16 mg/kg (n=7). Na protocolaanpassing kregen alle patiënten DARA SC (1.800 mg gecombineerd met recombinant humaan hyaluronidase PH20). De behandeling werd gecontinueerd totdat sprake was van ziekteprogressie of onacceptabele toxiciteit.

Resultaten

Patiënt- en ziektekenmerken in beide onderzoeksarmen waren in balans. Van alle patiënten was 79,6% refractair voor lenalidomide, 48% voor een proteasoomremmer en 42,4% voor beide. Tijdens ASH 2020 werden de primaire resultaten van de APOLLO-studie gepresenteerd. Van de D-Pd-patiënten startte 95% de behandeling met DARA SC. De mediane duur van de DARA SC-toediening was 5 minuten (range 1-22 minuten). De mediane duur van de studiebehandeling was met 11,5 maanden langer voor D-Pd-patiënten dan voor de Pd-groep (6,6 maanden). In beide groepen was ziekteprogressie de meest voorkomende reden voor het staken van de behandeling (D-Pd: 44%, Pd: 58%). Na een mediane follow-up van 16,9 maanden werd zichtbaar dat de toevoeging van DARA SC aan Pd resulteerde in een 37% lager risico op ziekteprogressie of overlijden (HR [95%-BI]: 0,63 [0,47-0,85]; p=0,0018). Het 12-maanden progressievrije overlevingspercentage was 52% voor patiënten behandeld met D-Pd, vergeleken met 35% voor patiënten die alleen Pd kregen. Van de patiënten die refractair waren voor lenalidomide, was de mediane progressievrije overleving 9,9 en 6,5 maanden voor respectievelijk D-Pd en Pd. Het gevonden behandeleffect werd gezien bij alle onderzochte subgroepen en was onafhankelijk van leeftijd, ISS ziektestadium, aantal voorgaande behandelingen, cytogenetisch profiel en ECOG performancestatus. De tripletbehandeling gaf ook een hoger objectief responspercentage dan Pd alleen met 69% versus 46% (OR [95% BI]: 2,68 [1,65-4,35]; p<0,0001). Het percentage complete responsen of beter was 6-maal hoger met D-Pd (25%) dan met Pd (4%). Ook het aantal patiënten met minimale restziekte was 4,3 maal hoger met de toevoeging van DARA SC aan Pd (9% versus 2%; p=0,0102).

Het bijwerkingenprofiel van D-Pd was consistent met wat bekend is van DARA SC en Pd. De meest voorkomende graad ¾-bijwerkingen met een >5% verschil tussen D-Pd en Pd waren neutropenie (68% versus 51%), leukopenie (17% versus 5%), lymfopenie (12% versus 3%), febriele neutropenie (9% versus 3%) en pneumonie (13% versus 7%). Het aantal infusiegerelateerde bijwerkingen met DARA SC was laag (5%, alle graad 1/2) en slechts 2% van de patiënten had een lokale reactie op de plaats van injectie (allen graad 1). Het staken van de behandeling als gevolg van behandelingsgerelateerde bijwerkingen kwam weinig voor in beide groepen (D-Pd: 2%, Pd: 3%). Tot slot, de incidentie van behandelingsgerelateerde bijwerkingen die leidden tot overlijden was vergelijkbaar voor beide groepen (beiden 7%). De incidentie van een tweede primaire maligniteit was 2% in beide groepen.

Conclusies

Subcutane daratumumab in combinatie met pomalidomide en dexamethason, vergeleken met pomalidomide-dexamethason alleen, verminderde het risico op progressie of overlijden bij patiënten met RRMM, die ten minste één voorgaande behandeling hadden gehad. Qua bijwerkingen kwamen in deze studie geen nieuwe signalen naar voren. In de APOLLO-studie wordt bevestigd dat, ook gezien de korte toedieningsduur en de milde infusiegerelateerde reacties met DARA SC, D-Pd een effectieve en gemakkelijke behandeloptie is voor patiënten met RRMM die eerder lenalidomide en een proteasoomremmer kregen.

Referentie

Dimopoulos MA, Terpos E, Boccadoro M, et al. Apollo: phase 3 randomized study of subcutaneous daratumumab plus pomalidomide and dexamethasone (D-Pd) versus pomalidomide and dexamethasone (Pd) alone in patients (pts) with relapsed/refractory multiple myeloma (RRMM). Gepresenteerd tijdens ASH 2020; abstract 412.

Spreker Meletios A. Dimopoulos

Meletios A. Dimopoulos

Dr. Meletios A. Dimopoulos, National and Kapodistrian University of Athens, Athene, Griekenland

 

Zie: Keyslides

 

Naar boven