preheader NTVH

ash2014-1

Brentuximab vedotin verlengt de posttransplantatie progressievrije overleving bij patiënten met risico op recidief van Hodgkinlymfoom

De gerandomiseerde, multicenter, fase III AETHERA-studie vergeleek brentuximab vedotin met placebo bij 327 patiënten met een hodgkinlymfoom en een recidiefrisico na autologe stamceltransplantatie (ASCT). De resultaten van deze studie lieten zien dat een consolidatiebehandeling met brentuximab vedotin direct volgend op ASCT tot een significant langere progressievrije overleving (PFS) leidt in vergelijking met placebo (mediane PFS 43 maanden versus 24 maanden, hazard ratio [HR 95%-BI]: 0,57 [0,40-0,81], p=0,001). Deze resultaten betekenen een doorbraak volgens de onderzoekers, gezien de langzame vooruitgang in de ontwikkeling van nieuwe therapeutische opties voor deze zeer moeilijk te behandelen hodgkinlymfoompatiënten in de afgelopen 20 jaar.

De afgelopen 20 jaar is hoge-dosistherapie plus ASCT de standaardbehandeling geweest voor patiënten met een chemotherapiegevoelig recidiverend/refractair hodgkinlymfoom. Met deze standaardbehandeling genas ongeveer 50% van de patënten. Ondanks de geoptimaliseerde salvagebehandeling, de supportive care en de patiëntselectie hebben de uitkomsten na ASCT een plateaufase bereikt, waarschijnlijk als gevolg van ziekteprogressie bij patiënten bij wie pre-salvage risicofactoren aanwezig waren. De meerderheid van de patiënten met meerdere risicofactoren vertonen ziekteprogressie na ASCT; een nieuwe behandeling is hard nodig voor deze groep.

Brentuximab vedotin is een antilichaam-geneesmiddelconjugaat dat bestaat uit een tegen CD30 gericht monoklonaal antilichaam dat covalent gebonden is aan het antimicrotubulaire middel monomethylauristatine E (MMAE). Het objectieve responspercentage na behandeling met brentuximab vedotin bij recidiverend of refractair hodgkinlymfoom is 75%. In de AETHERA-studie werden 329 hodgkinlymfoompatiënten na ASCT gerandomiseerd tussen brentuximab vedotin (1,8 mg/kg q3 weken) en ‘best supportive care’ (BSC) of placebo en BSC tot een maximum van 16 cycli. Na het optreden van ziekteprogressie dienden de patiënten de studiebehandeling te staken. Zij konden weer ongeblindeerd brentuximab vedotin ontvangen in een andere klinische studie of on-label in bepaalde regio’s. Het primaire eindpunt van de studie was de PFS; secundaire eindpunten waren de totale overleving (OS) en de veiligheid.

De studie bereikte het primaire eindpunt en toonde een significante verlenging van de PFS per onafhankelijke review met een HR van 0,57 (95%-BI: 0,40-0,81) en een p-waarde van 0,001. De mediane PFS bedroeg 43 maanden met brentuximab vedotin en 24 maanden met placebo, wat kon worden vertaald in een 2-jaars PFS van 63% met brentuximab vedotin en 51% met placebo. Dit voordeel in PFS met brentuximab vedotin was consistent aanwezig bij alle vooraf gespecificeerde subgroepen, inclusief primair refractaire patiënten (n=196), patiënten met een recidief binnen 12 maanden na ‘frontline’ therapie (n=107) en patiënten met een recidief na 12 maanden met extranodale ziekte (n=26). Patiënten die ziekteprogressie vertoonden (in beide armen), ontvingen uiteenlopende vervolgbehandelingen. Zestien procent van de patiënten in de brentuximab vedotin-arm en 85% van de patiënten in de placebo-arm kreeg na progressie op brentuximab vedotin opnieuw brentuximab vedotin. Dit hoge percentage cross-over in de placebo-arm maakt het moeilijk om een verschil in OS aan het kunnen tonen. Ten tijde van de presentatie van de resultaten waren de OS-data nog prematuur, maar werd er geen statistisch significant verschil gezien tussen beide armen (HR 1,15; p=0,62).

De auteurs benadrukten dat deze studiepopulatie een zeer hoog risico had op recidieven of op ziekteprogressie na ASCT. Bij minstens de helft van de patiënten waren namelijk 3 of meer risicofactoren aanwezig voor een recidief (recidief binnen 12 maanden of refractair voor ‘frontline’ therapie, beste respons een partiële respons of stabiele ziekte op de meest recente salvagebehandeling, extranodale ziekte bij pre-ASCT-recidief, B-symptomen bij pre-ASCT-recidief en 2 of meer eerdere salvagebehandelingen).

De meest voorkomende met brentuximab vedotin-behandeling geassocieerde bijwerkingen waren perifere sensorische neuropathie (56%), bovensteluchtweginfecties (26%), vermoeidheid (24%) en perifere motorische neuropathie (23%). In de placebo-arm waren de meest voorkomende bijwerkingen bovensteluchtweginfecties (23%), vermoeidheid (18%), perifere sensorische neuropathie (16%), hoesten (16%) en neuropenie (12%). Samenvattend stelden de auteurs dat de uitkomsten van de AETHERA-studie aantonen dat vroege consolidatiebehandeling met brentuximab vedotin bij patienten met een risico op een recidief na ASCT resulteert in een substantiële verlenging van de PFS.

Referentie

Moskowitz CH, Nadamanee A, Masszi T,, et al. The Aethera trial: results of a randomized, double-blind, placebo-controlled phase 3 study of Brentuximab Vedotin in the treatment of patients at risk of progression following autologous stem cell transplant for Hodgkin’s Lymphoma. Presented at ASH 214; Abstract 673.

Spreker Craig H. Moskowitz

 moskowitz2

Craig H. Moskowitz, MD, PhD,
Clinical Director, Division of Hematologic Oncology; Memorial Sloan Kettering Cancer Center, New York, NY, Verenigde Staten


Zie: Keyslides

Naar boven