preheader NTVH

header website

Een klinisch relevante langere mediane progressievrije overleving met carfilzomib versus bortezomib in drie subgroepanalyses van de ENDEAVOR-studie bij patiënten met recidiverend multipel myeloom

De gerandomiseerde fase III ENDEAVOR-studie heeft aangetoond dat de combinatie carfilzomib en dexamethason (Cd) de mediane progressievrije overleving (progression-free survival; PFS) significant verbetert in vergelijking met bortezomib en dexamethason (Bd) bij patiënten met recidiverend multipel myeloom (MM).1 Tijdens de EHA 2016 werden drie subgroepanalyses van de ENDEAVOR-studie gepresenteerd, waarin Cd werd vergeleken met Bd waarbij de patiënten werden onderverdeeld naar 1.aantal eerdere ontvangen behandelingen, 2.cytogenetische risicofactoren en 3.leeftijd.

In de ENDEAVOR-studie werden 929 patiënten met recidiverend of refractair MM gerandomiseerd (1:1) tussen een behandeling met carfilzomib (30 minuten intraveneuze infusies op dag 1, 2, 8, 9, 15 en 16; 20 mg/m2 op dag 1 en 2 in cyclus 1, en daarna 56 mg/m2) en dexamethason (20 mg op dag 1, 2, 8, 9, 15, 16, 22 en 23 van 28-daagse cycli), of bortezomib (1,3 mg/m2, intraveneus of subcutaan op dag 1, 4, 8 en 11) en dexamethason (20 mg op dag 1, 2, 4, 5, 8, 9, 11 en 12 van een 21-daagse cyclus). De behandelingscycli werden herhaald totdat ziekteprogressie optrad of tot de toxiciteit niet langer aanvaardbaar was. Het primaire eindpunt van de studie was PFS. Cd verbeterde significant de mediane PFS in vergelijking met Bd (18,7 versus 9,4 maanden; HR 0,53 [CI] 0,44-0,65; p<0,0001).1

1. Subgroepanalyse naar aantal eerdere therapielijnen

In de subanalyse naar het aantal eerdere therapielijnen kwam naar voren dat de verbetering van de PFS werd gezien bij zowel patiënten behandeld met 1 eerdere therapie als patiënten behandeld met meer dan 1 therapielijn en tevens onafhankelijk was van een eerdere behandeling met bortezomib of lenalidomide. Bij de patiënten behandeld met één eerdere therapielijn was de PFS in de Cd-groep 22,2 maanden en in de Bd-groep 10,1 maanden (HR: 0,45 [95% CI] 0,33–0,61; p<0,0001). De PFS bij patiënten behandeld met meer dan één eerdere therapielijn was respectievelijk 14,9 maanden met Cd en 8,4 maanden met Bd (HR: 0,60 [95% CI] 0,47–0,78; p<0,0001).2 Het aantal patiënten bij wie de behandeling werd stopgezet vanwege bijwerkingen en het aantal patiënten dat kwam te overlijden, was vergelijkbaar in alle groepen.

2. Subgroepanalyse naar cytogenetische risicofactoren

De hoog-risicopatiënten waren de patiënten met genetische subtypes t(4;14) of t(14;16) vastgesteld in meer dan 10% van de gescreende plasmacellen of met een deletie 17p vastgesteld in meer dan 20% van de gescreende plasmacellen. De standaard-risicogroep waren de patiënten die niet voldeden aan deze genetische subtypes. Van de patiënten geïncludeerd in de ENDEAVOR-studie was van 785 patiënten de cytogenetische risicostatus bekend (381 behandeld met Cd, waaronder 21% hoog-risicopatiënten en 404 behandeld met Bd, waaronder 24% hoog-risicopatiënten).3 De mediane PFS voor patiënten die in de hoog-risicogroep vielen, was lager dan die van de standaard-risicogroep. Hoog-risicopatiënten behandeld met Cd hadden wel een klinische relevante verbetering van de PFS in vergelijking met patiënten behandeld met Bd (respectievelijk 8,8 maanden en 6,0 maanden, hazard ratio [HR] 0,65, [95% CI] 0,45–0,92). Dit voordeel van Cd ten opzichte van Bd in PFS gold ook voor patiënten die onder de standaard-risicogroep vielen (respectievelijk NE voor Cd en 10,2 maanden voor Bd, hazard ratio [HR] 0,44, [95% CI] 0,33–0,58).

3. Subgroepanalyse naar leeftijd

Van de 929 patiënten geïncludeerd in de ENDEAVOR-studie, werden er in de subgroep <65 jaar 223 patiënten behandeld met Cd en 210 met Bd, in de subgroep van 65-74 jaar waren dit respectievelijk 164 en 189 patiënten en in de subgroep ≥75 jaar 77 en 66 patiënten.4 In alle leeftijdsgroepen verbeterde de mediane PFS bij de patiënten behandeld met Cd in vergelijking met de groep behandeld met Bd. De PFS Cd versus Bd was als volgt: <65 jaar: NE versus 9,5 maanden, [HR] 0,58 [95% CI] 0,44–0,77; 65–74 jaar: 15,6 maanden versus 9,5 maanden [HR] 0,53 [95% CI] 0,38–0,73; ≥75 jaar: 18,7 maanden versus 8,9 maanden [HR] 0,38; [95% CI] 0,23-0,65. In de oudste subgroep (≥75 jaar) werd een trendmatige grotere verbetering gezien bij patiënten behandeld met Cd in vergelijking met Bd ten opzichte van de 2 andere leeftijdsgroepen. Bijwerkingen van graad 3 of hoger kwamen meer voor bij de oudste subgroep (≥75 jaar) behandeld met Cd in vergelijking met de 2 andere groepen, waaronder hartfalen en hypertensie. Tevens werd de behandeling bij de oudste subgroep ten gevolge van bijwerkingen vaker stopgezet in de groep behandeld met Bd (35%) in vergelijking met Cd (26%).

Conclusies

  1. Patiënten met gerecidiveerd multipel myeloom die werden behandeld met carfilzomib in vergelijking met bortezomib, ervaarden een betere PFS en ORR met carfilzomib, ongeacht het aantal eerder ondergane therapielijnen en eerdere blootstelling aan bortezomib of lenalidomide.
  2. De mediane PFS bleek lager voor patiënten met een hoog-risico cytogenetisch profiel vergeleken met de totale populatie, zoals verwacht. Echter, diegenen met een hoog- of standaard-risicoprofiel ervaarden wel een klinisch relevante verbetering in PFS door de behandeling met carfilzomib/dexamethason in vergelijking met bortezomib/dexamethason. Alle cytogenetische subgroepen vertoonden met carfilzomib/dexamethason een hogere respons, een hogere diepte van de respons en een langere responsduur vergeleken met bortezomib/dexamethason.
    De combinatie carfilzomib/dexamethason had een gunstig ‘benefit-risk’ profiel bij patiënten met hoog-risico recidiverend multipel myeloom, en bleek superieur aan de combinatie met bortezomib/dexamethason ongeacht de cytogenetische risicostatus op baseline.
  3. In de subgroepanalyse naar leeftijd van de interimdata van de fase 3 ENDEAVOR-studie, toonden de patiënten in de carfilzomib/dexamethason-arm een klinisch relevante verbetering van hun mediane PFS en een hogere totale respons vergeleken met de bortezomib/dexamethason-arm. Verder had de combinatie carfilzomib/dexamethason een gunstig ‘ benefit-risk’ profiel bij patiënten met gerecidiveerd multipel myeloom, waaronder bij patiënten in de categorie van 65-74 jaar en ≥ 75 jaar.

Referenties

  1. Dimopoulos MA, Moreau P, Palumbo A, et al. Carfilzomib and dexamethasone versus bortezomib and dexamethasone for patients with relapsed or refractory multiple myeloma (ENDEAVOR): a randomised, phase 3, open-label, multicentre study. Lancet Oncol 2016;17:27-38.
  2. Moreau P, Joshua D, Chng W et al. Carfilzomib and dexamethasone versus bortezomib and dexamethasone: subgroup analysis of the phase 3 Endeavor study to evaluate the impact of prior treatment on patients with relapsed multiple myeloma. Abstract E1266, Eposter presentation during EHA 2016, Copenhagen.
  3. Goldschmidt H, Chng W, Dimopoulos MA, et al. Carfilzomib and dexamethasone vs bortezomib and dexamethasone: subgroup analysis of patients with relapsed multiple myeloma by baseline cytogenetic risk status (phase 3 Endeavor study). Abstract E1267, Eposter presentation during EHA 2016, Copenhagen.
  4. Palumbo A, Dimopoulos MA, Moreau P, et al. Carfilzomib and dexamethasone vs bortezomib and dexamethasone in patients with relapsed multiple myeloma: analysis of the phase 3 Endeavor study by age subgroup. Abstract E1274, Eposter presentation during EHA 2016, Copenhagen.

Spreker Hartmut Goldschmidt

 Goldschmidt

Prof. Hartmut Goldschmidt,
MD, PhD, Heidelberg Medical University, Heidelberg, Duitsland


Zie: Keyslides

Spreker Antonio Palumbo

 Palumbo

Antonio Palumbo, MD, PhD,
University of Torino, Torino, Italië


Zie: Keyslides

Spreker Philippe Moreau

 Moreau

Philippe Moreau, MD, PhD,
University of Nantes, Nantes, Frankrijk


Zie: Keyslides

Naar boven