preheader NTVH

Luspatercept vermindert de transfusielast bij patiënten met laagrisico myelodysplastisch syndroom

De frequente toediening van rode bloedcellen is een aanzienlijke last voor patiënten met laagrisico myelodysplastisch syndroom, ringsideroblasten en anemie. Nu blijkt uit resultaten van de gerandomiseerde fase III MEDALIST-studie dat in deze patiëntenpopulatie het fusie-eiwit luspatercept vergeleken met placebo geassocieerd is met minder ernstige anemie en een duurzame verlaging van de transfusielast. Bovendien werd luspatercept over het algemeen goed verdragen.

Achtergrond

Door een verstoorde erytropoëse ontwikkelen patiënten met laagrisico myelodysplastisch syndroom (LR-MDS) vaak anemie. Hierdoor zijn zij meestal afhankelijk van rode bloedcel (RBC) transfusies en hebben zij een beduidend verminderde kwaliteit van leven. Luspatercept is een fusie-eiwit dat de werking van TGFb-superfamilieliganden remt en daarmee de erytropoëse bevordert.

In de gerandomiseerde, dubbelblinde, fase III MEDALIST-studie zijn de effectiviteit en het bijwerkingenprofiel van luspatercept versus placebo geëvalueerd bij LR-MDS-patiënten met anemie en ringsideroblasten die RBC-transfusies nodig hebben en refractair of intolerant zijn voor standaard erytropoëse-stimulerende middelen (ESA’s). De primaire uitkomstmaat was RBC-transfusieonafhankelijkheid (RBC-TI) voor minimaal 8 weken tijdens de eerste 24 weken van de behandeling. Recentelijk bleek uit de resultaten dat luspatercept (n=153) vergeleken met placebo (n=76) geassocieerd was met een significant verbeterde RBC-TI.1 Bij 38% van de patiënten behandeld met luspatercept werd tijdens de eerste 24 weken een RBC-TI van minimaal 8 weken geconstateerd versus 13% in de placebo-arm (p<0,001).

Tijdens de EHA 2020 werden resultaten gepresenteerd van patiënten met een hoge transfusielast bij aanvang en de resultaten met betrekking tot transfusielast op de lange termijn.

Resultaten

Van de patiënten in de MEDALIST-studie had 43% een hoge transfusielast (‘high transfusion burden’, HTB), gedefinieerd als transfusies met minimaal 6 RBC-units in de 8 weken vóór deelname aan de studie. In de HTB-subpopulatie was luspatercept (n=66) in de eerste 48 weken geassocieerd met een ‘Hematologic-Improvement-Erythroid’ (HI-E) van 56,1% versus 27,3% voor placebo (n=33; p=0,0071).2 Daarnaast was het percentage HTB-patiënten met een RBC-TI van minimaal 8 weken in de eerste 24 weken van de behandeling 9,1% in de luspatercept-arm en 3,0% in de placebo-arm (p=0,27). Deze percentages waren respectievelijk 18,2% en 6,1% in de eerste 48 weken. Van de HTB-patiënten behandeld met luspatercept hadden 34,8% en 18,2% een vermindering in hun RBC-transfusielast voor minimaal 24 weken van respectievelijk ≥50% en ≥75%. In de eerste 24 weken was het gemiddelde aantal transfusies 9,2 bij HTB-patiënten behandeld met luspatercept en 12,4 met placebo (HR [95% BI]: 0,79 [0,66-0,96]).

Een analyse van de toxiciteit liet zien dat graad 3 tot 4 behandelingsgerelateerde bijwerkingen voorkwamen bij 53,0% van de HTB-patiënten behandeld met luspatercept versus 54,5% van de HTB-patiënten behandeld met placebo. De incidentie van ernstige bijwerkingen was respectievelijk 42,4% en 45,5%. In deze patiëntengroepen leidden bijwerkingen tot stoppen van de behandeling bij respectievelijk 16,7% en 9,1% van de patiënten. Van de 3 patiënten die met luspatercept behandeld waren en progressie naar AML vertoonden, hadden er 2 HTB.

Een aanvullende analyse van de transfusielast op lange termijn liet zien dat tijdens de gehele studieperiode 47,7% van de patiënten behandeld met luspatercept en 15,8% van de patiënten behandeld met placebo een RBC-TI van minimaal 8 weken hadden (p<0,0001).3 In de luspatercept-arm en de placebo-arm hadden respectievelijk 50,3% en 14,5% van de patiënten een vermindering van de RBC-transfusielast van ≥50% over een periode van ≥24 weken (p<0,0001). In week 9-24 was de gemiddelde verandering ten opzichte van baseline in het aantal toegediende RBC-eenheden -3,0 in de luspatercept-arm versus +0,4 in de placebo-arm. Het gemiddelde aantal toegediende RBC-eenheden in week 1-48 was 22,9 versus 36,0 in de luspatercept- versus placebo-arm (p<0,0001). In dezelfde periode was het gemiddelde aantal RBC-transfusiebezoeken in deze armen 13,0 versus 19,5 (p<0,0001). De ‘least squares’ gemiddelde verandering in serumferritine in week 9-24 was -2,7 μg/L in de luspatercept-arm en +226,5 μg/L in de placebo-arm (p=0,0024). In week 33-48 was dit −72,0 μg/L versus +247,4 μg/L (p= 0,0294).

Conclusie

De MEDALIST-studie laat zien dat luspatercept klinisch zinvolle en duurzame reducties geeft van de transfusielast bij MDS-patiënten, ook bij patiënten met een hoge transfusielast bij aanvang van de studie. Verder wordt het middel over het algemeen goed verdragen.

Referenties

1. Fenaux P, Platzbecker U, Mufti GJ, et al. Luspatercept in patients with lower-risk myelodysplastic syndromes. N Engl J Med 2020;382(2):140-51.
2. Zeidan AM, Garcia-Manero G, DeZern AE, et al. Clinical benefit of luspatercept in patients with lower-risk myelodysplastic syndromes (LR-MDS) and high transfusion burden (HTB) in the phase 3 MEDALIST study. Gepresenteerd tijdens EHA 2020; abstract EP798.
3. Komrokji RS, Sekeres MA, Zeidan AM, et al. Longer-term red blood cell (RBC) transfusion reduction in the phase 3 MEDALIST study of luspatercept in patients with lower-risk myelodysplastic syndromes (LR-MDS) with ring sideroblasts (RS). Gepresenteerd tijdens EHA 2020; abstract EP813.

Spreker Rami Komrokji

Rami Komrokji

Dr. Rami S. Komrokji, Moffitt Cancer Center, Tampa, FL, Verenigde Staten

 

Zie: Keyslides

 

Naar boven