preheader NTVH

header website

Toevoeging van daratumumab aan lenalidomide-dexamethason vertraagt ziekteprogressie en leidt tot een hoger responspercentage bij multipel myeloompatiënten die niet in aanmerking komen voor stamceltransplantatie

Tussentijdse resultaten van de fase III MAIA-studie werden als ‘late breaking abstract’ gepresenteerd tijdens ASH 2018. De resultaten lieten zien dat het toevoegen van daratumumab (DARA) aan lenalidomide-dexamethason (Rd) leidt tot een 44% verminderd risico op ziekteprogressie of overlijden vergeleken met Rd alleen bij nieuw-gediagnostiseerde multipel myeloompatiënten (NDMM) die niet in aanmerking komen voor stamceltransplantatie. Na 30 maanden was het DARA-Rd-regime geassocieerd met een percentage progressievrije overleving (PFS) van 71% vergeleken met 56% bij Rd-behandeling. Bovendien leidde DARA-Rd ook tot een hogere objectief responspercentage (ORR) dan Rd (93% versus 81%) en waren de verkregen responsen van betere kwaliteit (complete respons [CR] of beter: 48% versus 25%). Bij een kwart van de patiënten volgde minimale residuale ziekte (MRD) negativiteit, terwijl daarvan slechts sprake was bij 7% van de patiënten die de Rd-behandeling ondergingen. Tot slot zijn in de MAIA-studie relatief veel patiënten van 75 of ouder (44%) geïncludeerd.

Een autologe stamceltransplantatie (ASCT) is de standaardbehandeling voor fitte patiënten met multipel myeloom (MM). Een groot deel van de patiënten komt echter niet in aanmerking voor een ASCT als gevolg van gevorderde leeftijd of comorbiditeiten. Op basis van de resultaten van de FIRST-studie, die liet zien dat continu Rd superieur was aan melfalan-prednison-thalidomide (MPT), is Rd standaardbehandeling geworden voor NDMM-patiënten die niet in aanmerking komen voor transplantatie. In de POLLUX-studie werd DARA-Rd vergeleken met Rd bij patiënten met recidief/refractair MM. In de fase III MAIA-studie werd DARA-Rd vergeleken met Rd bij NDMM-patiënten die niet in aanmerking komen voor transplantatie.

In de studie werden 737 NDMM-patiënten geïncludeerd die niet in aanmerking kwamen voor ASCT. Zij werden gerandomiseerd toegewezen aan Rd (R: 25mg PO dagelijks op dagen 1 tot en met 21; d: 40 mg PO of IV wekelijks) of DARA-Rd (Rd + DARA 16 mg/kg IV; cycli 1-2: QW, cycli 3-6: Q2W, cycli 7+ Q4W) tot sprake was van ziekteprogressie. Primair eindpunt van de studie was PFS. Secundaire eindpunten waren percentage CR of beter, percentage ‘very good partial response’ (VGPR) of beter, percentage MRD-negativiteit, ORR, algehele overleving (OS) en het bijwerkingenprofiel.

Mediane leeftijd van de patiënten was 73 jaar, waarbij 44% van de patiënten 75 jaar of ouder was. De studie bevatte iets meer mannen dan vrouwen, 84% had een ECOG performance status 0/1 en bij 14% was sprake van hoogrisico cytogenetica. Een tussentijdse analyse van de studie na een mediane follow-up van 28 maanden liet zien dat, vergeleken met de Rd-groep, patiënten die met DARA-Rd waren behandeld 44% minder kans hadden op ziekteprogressie of overlijden. De mediane PFS was 31,9 maanden voor de Rd-groep en was nog niet bereikt in de DARA-Rd-arm van de studie (HR [95%BI]: 0,56 [0,43-0,73]; p<0,0001). Het percentage CR, gedefinieerd als het deel van de patiënten met geen detecteerbare ziekte in bloed of urine en minder dan 5% tumorcellen achterblijvend in het beenmerg, was 47,6% voor patiënten met DARA-Rd en 24,9% voor degenen die met Rd waren behandeld. Ook het percentage patiënten dat VGPR of beter bereikte was significant hoger onder patiënten, behandeld met DARA-Rd in vergelijking met Rd alleen. (24,2% versus 7,3%; p<0,0001).

Over het algemeen kwam het bijwerkingenprofiel van DARA-Rd overeen met de bevindingen van de POLLUX- en ALCYONE-studies. Meer gerapporteerd (≥5% verschil) in de DARA-Rd-arm dan de Rd-arm waren graad 3/4 pneumonie (14% versus 8%) en neutropenie (50% versus 35%). De incidentie van invasieve secundaire primaire maligniteiten (SPM) was 3% voor DARA-Rd en 4% voor Rd. Behandelinggerelateerde bijwerkingen die tot de dood leidden kwamen voor bij 7% van de DARA-Rd-patiënten en bij 6% van de patiënten in de Rd-groep.

Concluderend kan gesteld worden dat deze resultaten een sterke onderbouwing zijn voor het toevoegen van daratumumab aan Rd als de nieuwe standaardbehandeling voor NDMM-patiënten die niet in aanmerking komen voor stamtransplantatie.

Referentie

T. Facon, et al. Phase 3 Randomized Study of Daratumumab Plus Lenalidomide and Dexamethasone (D-Rd) Versus Lenalidomide and Dexamethasone (Rd) in Patients With Newly Diagnosed Multiple Myeloma (NDMM) Ineligible for Transplant (MAIA). Gepresenteerd tijdens ASH 2018; Abstract LBA-2.

Spreker Thierry Facon

facon

Thierry Facon, MD, Claude Huriez Hospital, Lille, Frankrijk

 

Zie: Keyslides

 

DS medium rectangle

Naar boven