preheader NTVH

De effectiviteit en het bijwerkingenprofiel van azacitidine en decitabine bij behandelingsnaïeve AML-patiënten die niet in aanmerking komen voor intensieve chemotherapie zijn vergelijkbaar

De ASTRAL-1-studie is de grootste vergelijkende studie naar de klinische uitkomsten van azacitidine en decitabine bij patiënten met acute myeloïde leukemie (AML) die niet eerder werden behandeld en die niet in aanmerking kwamen voor intensieve chemotherapie. Ondanks dat patiënten in deze studie werden gerandomiseerd tussen guadecitabine en een voorgeselecteerde behandelingskeuze van decitabine, azacitidine of lagedosis Ara-C, waarbij dus niet direct gerandomiseerd werd tussen azacitidine en decitabine, waren de patiëntkarakteristieken goed gebalanceerd tussen deze azacitidine en decitabine. Er waren geen significante verschillen in complete respons, algehele complete respons, algehele overleving of bijwerkingenprofiel tussen de behandeling met azacitidine en decitabine.

Achtergrond

Voor oudere patiënten (≥65 jaar) met AML, die niet eerder zijn behandeld en die niet in aanmerking komen voor intensieve chemotherapie, zijn de behandelopties beperkt en deze patiënten hebben een slechte prognose. Al meer dan 10 jaar zijn de hypomethylerende middelen azacitidine en decitabine de standaardbehandeling voor deze patiënten. Er zijn echter tot op heden geen data van een directe vergelijking van de effectiviteit en het bijwerkingenprofiel uit een prospectieve grote gerandomiseerde studie beschikbaar. Zeidan en collega’s gebruikten de data uit de ASTRAL-1-studie, waarin behandelingsnaïeve AML-patiënten zijn geïncludeerd die niet in aanmerking kwamen voor intensieve chemotherapie, om de effectiviteit en het bijwerkingenprofiel van azacitidine en decitabine bij patiënten gerandomiseerd naar deze 2 behandelarmen te vergelijken.

In de fase III ASTRAL-1-studie zijn behandelingsnaïeve AML-patiënten geïncludeerd die niet in aanmerking kwamen voor intensieve chemotherapie. Hierbij werd gebruik gemaakt van strikte criteria, waaronder een leeftijd van 75 jaar of ouder, de aanwezigheid van comorbiditeiten of een ECOG performance status van 2-3. Patiënten werden 1:1 gerandomiseerd tussen guadecitabine, een volgende generatie hypomethylerend middel (60 mg/m2/dag, subcutaan op dag 1 tot 5) of een pregeselecteerde behandelingskeuze tussen azacitidine (75 mg/m2/dag, intraveneus of subcutaan op dag 1 tot 7), decitabine (20 mg/m2/dag, intraveneus op dag 1 tot 5) of lagedosis Ara-C (LDAC; 20 mg subcutaan, tweemaal daags op dag 1 tot 10). De diagnose AML en de responsen werden geëvalueerd door een onafhankelijke patholoog die geblindeerd was voor de randomisatie en responsen werden bepaald aan de hand van de IWG 2003-criteria.

Resultaten

In totaal werden 815 patiënten gerandomiseerd naar guadecitabine of een behandeling naar keuze. Van de 407 patiënten gerandomiseerd naar behandeling naar keuze werden 171 patiënten behandeld met azacitidine en 167 patiënten met decitabine. Er waren geen significante verschillen in baselinekarakteristieken tussen de patiënten in deze behandelarmen. Na een mediane follow-up van 25,5 maanden was het mediane aantal behandelcycli 6 voor patiënten behandeld met azacitidine en 5 voor patiënten behandeld met decitabine. Een complete respons (CR) werd bereikt door 17,5% van de patiënten in de azacitidine-arm en 19,2% van de patiënten in de decitabine-arm (p=0,78) met een algehele CR (CR+CRp+CRi) van respectievelijk 22,2% en 25,1%. De mediane algehele overleving (‘overall survival’, OS) was vergelijkbaar tussen beide middelen met een mediane OS van 8,7 maanden in de azacitidine-arm en 8,2 maanden in de decitabine-arm (HR [95% BI]: 0,97 [0,77-1,23], p=0,81). De overleving na 1 en 2 jaar was respectievelijk 39% en 15% voor de patiënten behandeld met azacitidine in vergelijking met 32% en 14% voor patiënten behandeld met decitabine. Bij verdere subgroepanalyses, op basis van baselinekarakteristieken en genetische mutaties, werden geen verschillen gevonden tussen de azacitidine- en decitabinegroep.

De meest voorkomende bijwerkingen van graad ≥3 waren febriele neutropenie (29% versus 26% in respectievelijk de azacitidine- en decitabine-arm), pneumonie (23% versus 19%), trombocytopenie (18% versus 23%), neutropenie (16% versus 25%, p=0,06), anemie (16% versus 19%) en sepsis (14% versus 12%). Er was een significant hogere incidentie van ernstige bijwerkingen (p=0,02) met de dood tot gevolg in de azacitidine-arm (38%) in vergelijking met de decitabine-arm (26%) met een trend (p=0,08) naar een hogere mortaliteit binnen 60 dagen (alle oorzaken) met azacitidine (21%) versus decitabine (13%).

Conclusie

De ASTRAL-1-studie heeft de grootste vergelijkende dataset van azacitidine versus decitabine bij behandelingsnaïeve AML-patiënten die niet in aanmerking komen voor intensieve chemotherapie. Er werden geen verschillen in complete respons, algehele complete respons of overleving gevonden in zowel de gehele populatie als ook alle grote klinische en genetische subgroepen. Er waren ook geen grote verschillen in opgetreden bijwerkingen, al was er een trend zichtbaar naar een hoger percentage fatale ernstige bijwerkingen en mortaliteit binnen 60 dagen bij de groep behandeld met azacitidine.

Referentie

Zeidan AM, Fenaux P, Gobbi M, et al. Comparative results of azacitidine and decitabine from a large prospective phase 3 study in treatment naïve acute myeloid leukemia (TN-AML) not eligible for intensive chemotherapy. Gepresenteerd tijdens EHA 2020; Abstract S142.

Spreker Amer Zeidan

Amer Zeidan

Amer Zeidan, MBBS, MHS, Yale University and Yale Cancer Center, New Haven, Verenigde Staten

 

Zie: Keyslides

 

Naar boven