preheader NTVH

header-website

SORAML-studie: Sorafenib, toegevoegd aan de standaardtherapie voor jonge AML-patiënten geeft een langere ‘event free survival’

Data gepresenteerd tijdens EHA 2013 tonen aan dat de toevoeging van sorafenib aan de huidige standaardtherapie voor jongere AML-patiënten effectief is, maar wel geassocieerd is met een verhoogd risico op levertoxiciteit en bloedingen. De toevoeging van sorafenib resulteert in een toename van de ‘eventvrije overleving’ (‘event free survival’, EFS) van deze patiënten. Deze toename was echter niet significant door de stringent gekozen drempel voor significantie in de studie.

Sorafenib is een multikinaseremmer van verschillende oncogene kinases met een belangrijke rol in het ontstaan van AML (bv. RAF, FLT3-ITC, c-KIT, p38/MAP, VEGFR-2 en PDGFR). Eerdere (pre)klinische studies suggereren dat sorafenib effectief kan zijn in de behandeling van AML. Zo toonde men effectiviteit aan van sorafenib monotherapie bij patiënten met een AML recidief. Daarnaast traden eerder hoge responspercentages op met een combinatie van chemotherapie en sorafenib in een studie met 51 onbehandelde AML-patiënten.

In de SORAML-studie werd de effectiviteit geëvalueerd van een behandeling met sorafenib in combinatie met chemotherapie bij patiënten met eerder onbehandeld AML die jonger waren dan 60 jaar.

In het totaal werden 276 patiënten opgenomen in de studie. Alle patiënten werden behandeld met twee inductiecycli daunorubicine (60 mg/m2 dag 3-5) plus cytarabine (100 mg/m2 continue infusie dag 1-7), gevolgd door drie cycli met hoge-dosis cytarabine consolidatie-therapie (3 g/m2 b.i.d. dag 1, 3, 5).

Patiënten zonder respons gedurende de eerste inductieronde ondergingen een tweede inductietherapie met cytarabine (3 g/m2 b.i.d. dag 1-3) plus mitoxantrone (10 mg/m2 dag 3-5). Een allogene stamceltransplantatie werd ingepland voor alle patiënten met een intermediair risico in een eerste complete remissie (CR) met een familiale donor en voor alle patiënten met een hoog-risico die een geschikte donor hadden. Alle patiënten in de studie werden bij aanvang van de behandeling gerandomiseerd tussen een gelijktijdige behandeling met sorafenib (800 mg/dag) of placebo. Het primaire eindpunt van de studie was EFS, waarbij een ‘event’ werd gedefinieerd als het niet bereiken van CR na inductie, recidief of overlijden. Secundaire eindpunten waren ondermeer de totale overleving (‘overall survival’, OS), bereiken van CR en de incidentie van neveneffecten. Tijdens EHA 2013 werden de resultaten van een interimanalyse na 50% van de EFS-‘events’ gepresenteerd.

Het percentage CR bedroeg 56% en 60% in de placebo- en de sorafenib-arm (p= 0,622). Na een mediane opvolging van 18 maanden bedroeg de EFS 12,2 maanden in de placebo-arm terwijl dit nog niet werd bereikt in de sorafenib-arm. Dit kwam overeen met een éénjarige EFS van 64% in de sorafenib-arm vergeleken met een EFS van 50% in de placebo-arm (p=0,023). Dit verschil was echter niet significant door de stringent gekozen drempel voor significantie (p=0,0051). Het eindpunt voor de OS werd niet bereikt in beide studie-armen. De tweejarige OS bedroeg 66% met placebo en 72% met sorafenib (p=0,367). Deze resultaten waren vergelijkbaar in de subgroep van patiënten met FLT3-ITD mutaties (17% van de totale populatie).

De meest frequent geobserveerde hooggradige neveneffecten waren koorts, pneumonie, bloedingen, hart- en levertoxiciteit, hypertensie, huidtoxiciteit en hoofdpijn. Het risico van het ontwikkelen van levertoxiciteit (relatieve risico 6,2; p=0,025) en het risico van bloedingen (relatieve risico: 3,6; p= 0,016) was significant hoger in de sorafenib-arm vergeleken met de placebo-arm.

Samengevat resulteert de toevoeging van sorafenib aan de standaardbehandeling van jongere AML-patiënten in een (niet-significante) toename van de EFS. Dit voordeel komt er echter ten koste van een verhoogd risico op bloedingen en levertoxiciteit. Definitieve conclusies over de waarde van sorafenib in deze situatie kunnen echter pas getrokken worden nadat de OS-data en de resultaten van subgroepanalyses beschikbaar zijn gekomen, aldus de onderzoekers.

Referentie

C. Röllig, C. Müller-Tidow, A. Hütmann et al. Sorafenib versus placebo in addition to standard therapy in young patients with newly diagnosed acute myeloid leukemia: results from 264 patients treated in the randomized-controlled SORAML trial. Presented at EHA 2013, Abstract S590.

Spreker Christoph Röllig

Rollig

Christoph Röllig, MD. PhD,
Universitätsklinikum Dresden, Dresden, Germany

 

Zie: Keyslides

Naar boven