preheader NTVH

Banner-website

Niet-myeloablatieve haploïdentieke beenmergtransplantatie met hoge-dosis post-transplantatie cyclofosfamide is effectief met aanvaardbare toxiciteit bij oudere patiënten met hematologische maligniteiten

Om meer inzicht te krijgen in de bruikbaarheid van haploïdentieke beenmergtransplantatie (haplo BMT) als alternatief voor transplantatie met een volledige ‘match’ bij oudere patiënten vanaf 60 jaar, werd door Kasamon et al. een studie opgezet waarin de effectiviteit en tolerantie van niet-myeloablatieve (NMA) haplo BMT met post-transplantatie cyclofosfamide werd geëvalueerd. In totaal werden 273 patiënten tussen 50 en 75 jaar oud met hematologische maligniteiten en een slechte prognose geïncludeerd in de studie. Uit de resultaten van deze studie bleek dat NMA haplo BMT met post-transplantatie cyclofosfamide bij oudere patiënten niet leidt tot een onaanvaardbare toxiciteit.

Bovendien zag men vergelijkbare resultaten bij patiënten tot 75 jaar en bij patiënten van 50 jaar oud. Hieruit blijkt volgens de onderzoekers dat een gevorderde leeftijd niet langer een hinderpaal mag zijn voor het gebruik van gedeeltelijk gematchte NMA haplo BMT met post-transplantatie cyclofosfamide.

Alle patiënten in de studie werden behandeld met cyclofosfamide (14,5 mg/kg IV op dag -6 en -5), fludarabine (30 mg/m2 IV op dag -6 tot -2), TBI (200 cGy op dag -1) en met T-cellen bevattend beenmerg (272 patiënten) of met perifere stamcellen (1 patiënt). Profylaxe voor ‘graft-versus-host’-ziekte (GVHD) bestond uit een hoge dosis post-transplantatie cyclofosfamide (50 mg/kg IV), éénmalig bij 10 patiënten (op dag 3) en tweemalig bij 263 patiënten (op dag 3 en 4), mycofenolaat mofetil en tacrolimus. Onderhoudstherapie was toegestaan en omvatte ondermeer rituximab bij 55 van de 126 patiënten met B-cel non-Hodgkin lymfoom of CLL (44%).

Na een mediane opvolging van 2,1 jaar was de tweejarige waarschijnlijkheid (probability) voor progressievrije overleving (PFS) gelijkwaardig voor patiënten van vijftig, zestig of zeventig jaar oud (respectievelijk 39%, 36%, en 39%). Dit was ook het geval voor de tweejarige waarschijnlijkheid van totale overleving (OS) (respectievelijk 51%, 56%, en 44%). Daarnaast vond men tussen de verschillende leeftijdsgroepen ook geen verschillen in het risico van overlijden ongerelateerd aan recidivering, of ernstige GVHD.

Samengevat blijkt uit de vergelijkbare resultaten bij de verschillende leeftijdsgroepen dat gevorderde leeftijd niet langer een barrière mag vormen voor het gebruik van NMA haplo BMT met post-transplantatie cyclofosfamide in de behandeling van hematologische maligniteiten. Deze therapie lijkt daarmee een aanvaardbare behandelingsoptie voor patiënten tot 75 jaar die een transplantatie nodig hebben.

Referentie

Kasamon Y, Prince G, Bolaños-Meade J, et al. Encouraging Outcomes In Older Patients (Pts) Following Nonmyeloablative (NMA) Haploidentical Blood or Marrow Transplantation (haploBMT) With High-Dose Posttransplantation Cyclophosphamide (PT/Cy). Presented at ASH 2013, abstract 158.

Spreker Yvette L. Kasamon

Kasamon

Yvette L. Kasamon, MD,
Assistant Professor of Oncology & Medicine, Johns Hopkins University, Baltimore, Maryland, USA

 

Zie: Keyslides

Naar boven