preheader NTVH

header website

De ENESTPath-studie: nilotinib bij CML in de chronische fase

De standaard behandeling voor patiënten met chronische myeloïde leukemie in de chronische fase (CML-CP) bestaat uit therapie met een tyrosinekinaseremmer (TKI), doorgaans imatinib. Het advies is deze behandeling buiten studieverband zo lang mogelijk te continueren.1 Diverse studies suggereren dat patiënten die door de behandeling met imatinib een diepe moleculaire respons bereiken (DMR ≥MR4), langdurig remissievrij kunnen blijven zonder de therapie te continueren. Een behandeling met de TKI nilotinib resulteert gemiddeld in een hoger percentage patiënten met een DMR dan een behandeling met imatinib.2 Nilotinib induceert bovendien een DMR bij patiënten die eerder gedurende lange tijd zijn behandeld met imatinib.3

Onduidelijk is echter hoelang de behandeling met nilotinib idealiter zou moeten duren om de kans op een succesvolle en langdurige therapievrije remissie (dat wil zeggen met een moleculaire respons ≥MR4) zo groot mogelijk te maken. Het doel van de ENESTPath-studie was hier meer inzicht in te krijgen.

De ENESTPath-studie is een gerandomiseerde fase III-studie waarin patiënten na een eerdere behandeling met imatinib gedurende 24 of 36 maanden zijn behandeld met nilotinib waarna is gekeken hoeveel patiënten 12 maanden na het stoppen van de behandeling met nilotinib nog ziektevrij waren. In de studie zijn patiënten geïncludeerd met CML-CP die minimaal 24 maanden waren behandeld met imatinib en als gevolg van deze behandeling een complete cytogenetische respons vertoonden, maar (nog) geen MR4. De patiënten werden gerandomiseerd naar een behandeling van 24 of 36 maanden met nilotinib (300 mg bid). Bij patiënten die minimaal 12 maanden een (stabiele) MR4 hadden bereikt, werd de behandeling met nilotinib gestaakt.

In totaal zijn er 619 patiënten in de ENESTPath-studie geïncludeerd. Tijdens ASH 2016 presenteerde Delphine Rea de resultaten bij de eerst 300 patiënten die in de studie zijn geïncludeerd.4 Deze patiënten (mediane leeftijd 50,8 jaar; 63,7% man) hadden een behandeling met nilotinib gehad met een mediane duur van 24 maanden (zie slide 1 van de Keyslides). Ten tijde van deze interimanalyse hadden 108 patiënten een stabiele MR4 bereikt. Van hen zijn er 101 (33% van alle geïncludeerde patiënten) gerandomiseerd naar een behandeling met nilotinib; 7 patiënten (2,3% van alle geïncludeerde patiënten) stonden ten tijde van de analyse op de nominatie om gerandomiseerd te worden. Honderdtweeënnegentig patiënten (64%) kwamen niet in aanmerking voor randomisering vanwege het niet bereiken van een stabiele MR4 (n=126, 42%), bijwerkingen of afwijkende laboratoriumwaarden (n=44, 14,7%) of andere redenen (n=22, 7,3%).

De percentages van het aantal patiënten met een MR4 op baseline en na 6 maanden, 12 maanden, 18 maanden en 24 maanden behandeling met nilotinib waren respectievelijk 14,3%, 43,3%, 45,7%, 43,7% en 46%. Na 24 maanden behandeling met nilotinib bedroegen de cumulatieve percentages patiënten met een major moleculaire respons (MMR), MR4 en MR4.5 respectievelijk 93,2%, 69,3% en 42,1%. (zie slide 2). Patiënten die bij de start van de behandeling met nilotinib al een MMR hadden bereikt, hadden meer kans een MR4 te bereiken dan patiënten die bij de start van de behandeling met nilotinib (nog) geen MMR hadden bereikt. De cumulatieve incidentie van het bereiken van MR4 na 24 maanden behandeling met nilotinib bedroeg voor deze twee groepen respectievelijk 75,8% versus 44,2%.

De ENESTpath-studie heeft geen nieuwe, onverwachte bijwerkingen van de behandeling met nilotinib aan het licht gebracht. Het merendeel van de optredende bijwerkingen is mild van aard. De meest voorkomende bijwerkingen waren jeuk (19%), hypercholesterolemie (14%), huiduitslag (10,7%), asthenie (10%) en gewrichtspijn (10%). De meest voorkomende (nieuw optredende of in ernst toenemende) biochemische afwijkingen gedurende de behandeling met nilotinib waren een toename van het totale cholesterolgehalte (68,7%), een toename van alanine-aminotransferase (54%), hyperglykemie (32,7%) en hyperbilirubinemie (37%). In de meeste gevallen betrof het hierbij graad 1- of 2-bijwerkingen. Hiernaast werden cytopenie – inclusief anemie – (12,7%), trombocytopenie (2,3%), leukopenie (2%) en neutropenie (1%) waargenomen. Bij 6,7% van de patiënten traden cardiovasculaire bijwerkingen op (graad 3 of 4) waaronder ischemische hartziekten (4,7%), perifere vaatafsluitingen (1,7%) en ischemische CVA’s (0,7%) (zie slide 3).

Samengevat laat deze analyse van de eerste 300 in de ENESTPath-studie geïncludeerde patiënten zien dat van de patiënten die na de behandeling met imatinib nog niet een MR4 hadden bereikt ongeveer 70% na 24 maanden behandeling met nilotinib wel een MR4 bereikte. Hierbij is de kans op het bereiken van een MR4 groter indien na de behandeling met imatinib reeds een MMR is bereikt.

Referenties

  1. Jansen JJ, Cornelissen JJ, Posthuma EF, et al. Richtlijnen voor de behandeling van chronische myeloïde leukemie anno 2014. Ned Tijdschr Hematol 2014;11:185-98.
  2. Hochhaus A, Saglio G, Hughes TP, et al. Long-term benefits and risks of frontline nilotinib vs imatinib for chronic myeloid leukemia in chronic phase: 5-year update of the randomized ENESTnd trial. Leukemia 2016;30:104454.
  3. Hughes TP, Lipton JH, Spector N, et al. Deep molecular responses achieved in patients with CML-CP who are switched to nilotinib after long-term imatinib. Blood 2014;124:729-736.
  4. Rea D, Rosti Gianantonio, Cross NC, et al. ENESTPath: A Phase 3 Study to Assess the Effect of Nilotinib Treatment Duration on Treatment-Free Remission (TFR) in Patients with Chronic Myeloid Leukemia in Chronic Phase (CML-CP) Previously Treated with Imatinib: 24-Month Analysis of the First 300 Patients in the Induction/Consolidation Phase. Presented at ASH 2016+Abstract 3094.

Spreker Delphine Rea

 Rea

Delphine Rea, MD, PhD,
Hôpital Saint-Louis, Parijs, Frankrijk


Zie: Keyslides

Naar boven