preheader NTVH

Acalabrutinib vergeleken met idelalisib plus rituximab of bendamustine plus rituximab bij gerecidiveerde/refractaire CLL

In een eerdere interim-analyse van de ASCEND-studie werd, na een mediane follow-up van 16,1 maanden, aangetoond dat de effectiviteit en het bijwerkingenprofiel van acalabrutinib monotherapie vergeleken met idelalisib plus rituximab of bendamustine plus rituximab bij patiënten met gerecidiveerde/refractaire chronisch lymfatische leukemie (R/R CLL) gunstiger is. De finale resultaten van de ASCEND-studie met een additionele follow-up van 6 maanden bevestigen deze bevindingen. Deze data ondersteunen hiermee het gebruik van acalabrutinib bij R/R CLL-patiënten, waaronder ook patiënten met hoogrisico cytogenetica.

Achtergrond

Acalabrutinib is een volgende generatie, selectieve, covalente remmer van Bruton’s tyrosinekinase, die is goedgekeurd voor patiënten met chronisch lymfatische leukemie (CLL), waaronder ook patiënten met gerecidiveerde ziekte. In een eerdere interim-analyse van de ASCEND-studie werd, na een mediane follow-up van 16,1 maanden, aangetoond dat de effectiviteit en het bijwerkingenprofiel van acalabrutinib monotherapie vergeleken met idelalisib plus rituximab (IdR) of bendamustine plus rituximab (BR) bij deze patiënten gunstiger is.1 Tijdens ASH 2020 zijn de finale resultaten van de ASCEND-studie gepresenteerd.2

In de gerandomiseerde, multicenter, fase III-studie zijn in totaal 310 R/R CLL-patiënten 1:1 gerandomiseerd naar oraal acalabrutinib of de keuze van de onderzoeker voor ofwel IdR ofwel BR tot aan ziekteprogressie of toxiciteit. De primaire uitkomstmaat was progressievrije overleving (‘progression-free survival’, PFS). Secundaire uitkomstmaten waren algehele overleving (‘overall survival’, OS), algeheel responspercentage (‘overall response rate’, ORR) en het bijwerkingenprofiel.

Resultaten

Van de 310 patiënten kregen er 155 acalabrutinib, 119 IdR en 36 BR. De mediane leeftijd was 67 jaar, 16% had een 17p-deletie en 27% een 11q-deletie. De mediane duur van de behandeling was 21,9 maanden met acalabrutinib, 11,5 maanden met IdR en 5,6 maanden met BR.

Na een mediane follow-up van 22 maanden, verlengde acalabrutinib significant de door de onderzoeker bepaalde PFS vergeleken met IdR of BR (mediaan: niet bereikt versus 16,8 maanden; HR [95%-BI]: 0,27 [0,18-0,40]; p<0,0001). Bij 18 maanden was het PFS-percentage 82% voor acalabrutinib en 48% voor IdR of BR. Vergelijkbare bevindingen werden gevonden wanneer acalabrutinib separaat werd vergeleken met IdR (HR [95%-BI]: 0,27 [0,18-0,41]; p<0,0001) of BR (HR [95%-BI]: 0,29 [0,17-0,50]; p<0,0001). Daarnaast werd de betere PFS met acalabrutinib ook gezien bij subgroepen van patiënten met hoogrisico cytogenetica, zoals een 17p-deletie, TP53-mutatie of ongemuteerde IGHV mutatiestatus.

Het OS-percentage was na 18 maanden met 88% gelijk voor beide behandelgroepen, onder andere doordat het voor patiënten uit de IdR- of BR-groep die relaps kregen, toegestaan was om over te stappen op acalabrutinib. De responsduur was langer met acalabrutinib (mediaan niet bereikt) vergeleken met IdR of BR (mediaan 18 maanden; HR [95%-BI]: 0,19 [0,11-0,33]). Tot slot was de ORR 80% met acalabrutinib versus 84% met IdR of BR. De percentages ORR, wanneer ook partiële responsen met lymfocytose werden meegenomen, waren respectievelijk 92% en 88%.

Na deze additionele follow-up van 6 maanden waren er geen andere bijwerkingen gevonden vergeleken met de interim-analyse. Bijwerkingen van graad ≥3 kwamen voor bij 55% van de patiënten in de acalabrutinib-groep, 90% bij IdR en 49% bij BR. Bijwerkingen die leidden tot het stoppen van de behandeling kwamen voor bij 14% van de patiënten behandeld met acalabrutinib versus 59% in de IdR-groep en 17% in de BR-groep. Van de klinisch relevante bijwerkingen kwamen grote bloedingen van elke graad met 3% in beide groepen weinig voor. Andere klinisch relevante bijwerkingen waren atriumfibrilleren (6% met acalabrutinib versus 3% met IdR of BR), infecties van graad ≥3 (20% versus 25%) en een tweede primaire maligniteit, met uitzondering van non-melanoom huidkanker (5% versus 2%).

Conclusies

De finale resultaten van de ASCEND-studie met een additionele follow-up bevestigen de eerdere bevindingen uit de interim-analyse en tonen een gunstigere effectiviteit en bijwerkingenprofiel aan van acalabrutinib vergeleken met de standard behandelregimes voor patiënten met R/R CLL. De PFS was verlengd met acalabrutinib vergeleken met IdR of BR, ongeacht genetische kenmerken van de patiënt. De mediane OS en de mediane duur van de respons waren met acalabrutinib na een follow-up van 22 maanden niet bereikt. Tot slot staakten minder patiënten met acalabrutinib de behandeling vanwege bijwerkingen vergeleken met patiënten die werden behandeld met IdR. Deze data ondersteunen het gebruik van acalabrutinib bij R/R CLL-patiënten, waaronder ook patiënten met hoogrisico cytogenetica.

Referenties

1. Ghia P, Pluta A, Wach M, et al. J Clin Oncol 2020;38(25):2849-2861.
2. Ghia P, Pluta A, Wach M, et al. Acalabrutinib vs Idelalisib plus Rituximab or Bendamustine plus Rituximab in Relapsed/Refractory Chronic Lymphocytic Leukemia: ASCEND Final Results. Gepresenteerd tijdens ASH 2020; poster 3140.

 

NL-6428

Spreker Paolo Ghia

Paolo Ghia

Prof. dr. Paolo Ghia, Università Vita-Salute San Raffaele and IRCCS Ospedale San Raffaele, Milaan, Italië

 

Zie: Keyslides

 

Naar boven