preheader NTVH

ash2015

Een MRD-negatieve respons op blinatumomab is geassocieerd met een langere overleving bij patiënten met acute lymfatische leukemie

Eerdere resultaten van een internationale fase II-studie bij patiënten met acute lymfatische leukemie (ALL) met minimaal residuele ziekte (MRD) tonen aan dat het bispecifieke antilichaam blinatumomab bij 78% van de patiënten een complete MRD-respons induceert. Opmerkelijk hierbij was dat ook bij moeilijker te behandelen subgroepen, zoals patiënten met een tweedelijnsbehandeling, patiënten met een hoge MRD-last en oudere patiënten, hoge percentages MRD-negativiteit werden bereikt. Tijdens ASH 2015 werden data van deze studie gepresenteerd met een langere follow-up. Hieruit bleek dat MRD-negatieve responsen op blinatumomab geassocieerd waren met een langere progressievrije overleving (‘progression-free survival’, PFS), een langere totale overleving (‘overall survival’, OS) en een langere responsduur (‘duration of response’, DoR) dan een MRD-positieve respons.1 Dit onderstreept het belang van een MRD-gebaseerde behandelstrategie bij ALL-patiënten, voorafgaand aan het ziekterecidief. In een tweede blinatumomab-studie stelde men vast dat blinatumomab significante klinische activiteit heeft bij patiënten met philadelphia-chromosoom-positieve (Ph+) ALL-patiënten, bij wie 2 eerdere behandellijnen met een tyrosinekinaseremmer (‘tyrosine kinase inhibitor’, TKI) faalden. Deze groep patiënten heeft een erg slechte prognose en de positieve resultaten met blinatumomab in deze populatie kunnen dan ook tegemoet komen aan een grote medische nood.2

In de eerste gepresenteerde studie werden 116 volwassen patiënten opgenomen met een precursor-B-cel-ALL die een complete respons (CR) hadden met een MRD van ≥10-3 na ten minste 3 intensieve chemotherapiekuren. Blinatumomab werd toegediend in een dosis van 15µg/m²/dag door middel van een continue intraveneuze infusie gedurende 4 weken, gevolgd door een onderbreking van 2 weken. Patiënten met een MRD-respons tijdens de eerste cyclus kregen nog 3 extra cycli blinatumomab toegediend of ondergingen een stamceltransplantatie. Zoals reeds eerder werd gerapporteerd, bedroeg het percentage MRD-negatieve responsen na 1 blinatumomab-cyclus 78%. Na een mediane follow-up van 30 maanden bedroeg de mediane OS in de studie 36,5 maanden. Bij patiënten met een MRD-negatieve respons was de OS significant langer dan bij patiënten zonder een dergelijke respons (38,9 versus 12,5 maanden, p=0,002). De mediane recidiefvrije overleving (‘relapse-free survival’, RFS) bedroeg 18,9 maanden. Ook wat dit eindpunt betreft, zag men een significant voordeel bij patiënten met een MRD-negatieve respons na 1 cyclus (23,6 versus 5,7 maanden; p=0,003). Ook wanneer men de RFS analyseerde in functie van de remissiestatus stelde men een verschil vast. Zo bleek dat patiënten in een eerste CR een significant langere RFS hadden dan patiënten in tweede of derde remissie (24,6 versus 11,0 maanden; p=0,004). Ten slotte bleek ook de DoR significant langer bij MRD-negatieve responders dan bij patiënten die geen MRD-negativiteit bereikten na 1 cyclus blinatumomab (mediaan niet bereikt versus 17,2 maanden, p=0,049). Uit verdere analyses bleek dat er geen verschil was in OS of RFS voor wat betreft patiënten die wel of niet een stamceltransplantatie ondergingen (voor OS: HR [95%-BI]: 1,39 [0,68-2,82], p=0,368; voor RFS: HR [95%-BI]: 0,89 [0,47-1,69], p=0,730). Wat de DoR betrof, zag men wel een verschil met een langere DoR voor patiënten die een transplantatie ondergingen (HR [95%BI]: 0,36 [0,17-0,77], p=0,008).

De tweede blinatumomab-studie concentreerde zich op patiënten met Ph+ ALL bij wie eerdere behandelingen met een TKI faalden.2 In deze studie werden 45 patiënten opgenomen met een Ph+ B-cel-ALL, bij wie ten minste 1 behandeling met een tweedegeneratie-TKI faalde, of met ziekterecidief na 2 behandelingen met een eerstegeneratie-TKI. Voor een gedetailleerd overzicht van deze studie verwijzen we naar slide 4 van de ‘Keyslides’ bij dit verslag.

In lijn met de inclusiecriteria waren alle patiënten in de studie eerder behandeld met een TKI (87% dasatinib, 51% ponatinib, 56% imatinib, 36% nilotinib en 2% bosutinib.). Bij 60% van de patiënten werd reeds meermaals een TKI van de tweede generatie gebruikt. Bij 36% van de patiënten stelde men een CR of een CR met een onvolledig hematologisch herstel (CRh) vast tijdens de eerste 2 cycli van de blinatumomab-behandeling. Twaalf van de 14 patiënten met een CR hadden een complete MRD-respons en ook de 2 patiënten met een CRh bereikten een MRD-negatieve status. De mediane OS in deze studie bedroeg 7,1 maanden met een mediane RFS van 6,7 maanden.

De incidentie van bijwerkingen van graad 3 of hoger bedroeg 82%. De meest voorkomende bijwerkingen waren febriele neutropenie (27%), trombocytopenie (22%), anemie (16%) en pyrexie (11%). In totaal hadden 21 (47%) patiënten neurologische bijwerkingen.

 

Referenties

1. Gökbuget N, Dombret H, Bonifacio M, et al. Long-Term Outcomes after Blinatumomab Treatment: Follow-up of a Phase 2 Study in Patients (Pts) with Minimal Residual Disease (MRD) Positive B-Cell Precursor Acute Lymphoblastic Leukemia (ALL). Presented at ASH 2015; Abstract #680.
2. Martinelli G, Dombret H, Chevallier P, et al. Complete Molecular and Hematologic Response in Adult Patients with Relapsed/Refractory (R/R) Philadelphia Chromosome-Positive B-Precursor Acute Lymphoblastic Leukemia (ALL) Following Treatment with Blinatumomab: Results from a Phase 2 Single-Arm, Multicenter Study (ALCANTARA). Presented at ASH 2015; Abstract #679.

Spreker Nicola Gökbuget

 Gokbuget

Dr. Nicola Gökbuget, hematoloog,
De Goethe-Universiteit, Frankfurt, Duitsland


Zie: Keyslides

Naar boven